Een Bijbelse kijk op Israël

woensdag 29 september 2010

Vreugde der Wet?

De kans is groot, dat veel mensen van Psalm 119 niet meer weten, dan dat het de langste is van alle psalmen. En niet zo’n beetje ook: hij is meteen tweeënhalf keer zo lang als de op één na langste psalm en wel acht keer zo lang als een gemiddelde psalm!
Psalm 119 is een ‘gebed zonder end’; op het eerste gezicht langdradig, eentonig, vol herhalingen… om moe van te worden.
Maar als je niet afgaat op de eerste indruk, als je bereid bent deze psalm eens goed te bekijken, dan zie je iets heel anders! Bij nader inzien is het een knap, kunstig lied.
De onberijmde psalm telt 22 strofen, overeenkomstig het aantal letters van het hebreeuwse alfabet. Elk van die strofen heeft 8 zinnen, die in de grondtekst alle 8 met dezelfde letter beginnen: de verzen 1-8 dus zogezegd allemaal met een ‘a’, de verzen 9-16 allemaal met een ‘b’ enz.
Een groot ABC dus, waarin de dichter er alles aan gelegen is om aan de gemeente door te geven hoe héérlijk Gods Wet is en hoe je daar als gelovig mens intens van genieten kunt.
Anders dan voor Joodse oren, klinkt het voor onze oren als een innerlijke tegenspraak: ‘wet’ en ‘vreugde’. Van wetten en regels en inzettingen zijn wij in het algemeen niet zo gediend: ze worden vaak ervaren als knellend, beperkend in bewegingsruimte en lastig.
Het Hebreeuwse woord ‘Tora’, dat in vrijwel alle Bijbelvertalingen wordt weergegeven met ‘Wet’, heeft een totaal andere gevoelswaarde dan wat wij onder ‘wet’ verstaan. Het is afgeleid van het Hebreeuwse woord voor ‘wijzen’. God wijst de weg, geeft aanwijzingen. En die aanwijzingen worden in de langste psalm met 8 verschillende woorden aangeduid: wet - getuigenissen - wegen - bevelen - inzettingen - geboden - verordeningen - belofte.
In vrijwel elk vers van deze psalm vinden we wel één van deze woorden. En die acht aanduidingen hebben één allesbeheersende en doorlopende bedoeling: Mensen, wees er toch van doordrongen welk een kostelijk geschenk het is, dat de HEER ons duidelijk maakt wat zijn plan is met ons leven: dat Hij ons van harte het leven van verlossing gunt.
De dichter van Psalm 119 zegt: ‘Leven naar uw richtlijnen geeft mij vreugde, meer vreugde dan rijkdom en overvloed.’ De hele dag is hij ermee bezig, en beslist niet met tegenzin. Integendeel: hierin vindt hij leven, licht, troost, wijsheid, kracht en vreugde. Hij kan ervan zingen, dag en nacht. Want: het zijn de aanwijzingen van díe God, die gezegd heeft: ‘Ik ben jouw God’; de God die Israël gered heeft uit de boze machten van dictatuur, terreur en willekeur; Die jou, met heel je volk, op de weg naar de toekomst heeft gezet.
Uit talrijke klachten en gebeden in deze psalm wordt duidelijk dat de dichter het moeilijk heeft. Niet zómaar, maar juist vanwege zijn oprechte bedoeling om vroom te leven. Dat levert hem smaad op, lastercampagnes en verdrukking. De dichter voelt zich ‘klein’, onzeker, weerloos. Daarom klampt hij zich des te meer vast aan het Woord van God. We moeten bedenken, dat de dichter daarvoor niet meer tot zijn beschikking zal hebben gehad dan de Tora, de eerste vijf boeken van de Bijbel: Genesis t/m Deuteronomium. De rest van de Bijbel was nog niet geschreven.

De synagoge leest in een jaar tijd volgens een vast rooster de hele Thora door.
Dat wat begint, moet ook een keer eindigen, dat is een ding dat zeker is; niets is hier blijvend.
Maar dat geldt niet voor God. Hij heeft geen begin en geen einde. In de jaarlijkse Toralezing van de synagoge zie je dat uitgebeeld. Op Simchat Tora, ‘Vreugde der Wet’ wordt het slot van Deuteronomium gelezen en meteen daarna het begin van Genesis. Zodra men aan het einde van de boekrol gekomen is, begint men weer bij het begin. Want het Woord van God is nooit “uit”. Het Woord van de Oneindige God is een onuitputtelijke bron.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten